Wat zijn de verschillende 5G-interfaces?

5G-netwerken maken gebruik van verschillende interfaces die de communicatie tussen verschillende netwerkfuncties vergemakkelijken, waardoor een naadloze werking en de levering van geavanceerde diensten wordt gegarandeerd. Hier zijn enkele belangrijke 5G-interfaces, die elk een specifiek doel dienen binnen de 5G-architectuur:

  1. N1 Interface (Radio Interface): De N1 interface is de radio-interface tussen de gebruikersapparatuur (UE) en de gNB (Next-Generation NodeB), ook bekend als het radiotoegangsnetwerk (RAN). Het verzorgt de overdracht van gebruikersgegevens, besturingssignalering en mobiliteitsgerelateerde informatie tussen de UE en de gNB.
  2. N2-interface (Xn-interface): De N2-interface, ook bekend als de Xn-interface, vergemakkelijkt de communicatie tussen verschillende gNB’s binnen het netwerk van dezelfde operator. Het is cruciaal voor functies zoals overdrachten en gecoördineerde planning in scenario’s waarbij meerdere gNB’s betrokken zijn.
  3. N3 Interface (User Plane Interface): De N3-interface is de gebruikersvlakinterface tussen de gNB en de UPF (User Plane Function) in het 5G-kernnetwerk. Het is verantwoordelijk voor de overdracht van gebruikersgegevens tussen het radiotoegangsnetwerk en het kernnetwerk.
  4. N4-interface (Control Plane Interface): De N4-interface is de besturingsvlak-interface tussen de gNB en de SMF (Session Management Function) in de 5G-kern. Het verwerkt besturingssignalering met betrekking tot sessiebeheer, inclusief het opzetten, wijzigen en vrijgeven van sessies.
  5. N6-interface (Service-NF-interface): De N6-interface, ook bekend als de Service-NF-interface, verbindt de UPF (User Plane Function) en de AF (Application Function). Het vergemakkelijkt de interactie tussen het gebruikersvlak en applicatiespecifieke functies, waardoor de AF de verwerking van gebruikersgegevens kan beïnvloeden.
  6. N9-interface (interface tussen UPF’s): De N9-interface verbindt verschillende UPF’s binnen het 5G-kernnetwerk. Het maakt communicatie tussen UPF’s mogelijk voor scenario’s met meerdere connectiviteit en diverse gebruikersgegevensstromen.
  7. N11-interface (interface tussen SMF’s): De N11-interface verbindt verschillende SMF’s binnen de 5G-kern. Het maakt communicatie tussen SMF’s mogelijk en vergemakkelijkt functies met betrekking tot sessiebeheer en beleidscontrole.
  8. N13-interface (interface tussen UDM en AUSF): De N13-interface verbindt de UDM (Unified Data Management) en de AUSF (Authentication Server Function). Het stelt de UDM in staat authenticatie-informatie aan de AUSF te verstrekken tijdens de initiële registratie van een gebruikersapparatuur.
  9. N14-interface (interface tussen PCF en AF): De N14-interface verbindt de PCF (beleidscontrolefunctie) en de AF (toepassingsfunctie). Het stelt de AF in staat beleidsvereisten aan de PCF over te brengen, waardoor de verwerking van gebruikersgegevens op basis van servicespecifiek beleid wordt beïnvloed.
  10. N15-interface (interface tussen UDM en PCF): De N15-interface verbindt de UDM en de PCF. Het vergemakkelijkt de uitwisseling van gebruikersgerelateerde informatie en beleid tussen deze functies, waardoor een coherente beleidshandhaving binnen het netwerk wordt gegarandeerd.

Deze interfaces vormen samen het communicatieframework waarmee verschillende componenten van het 5G-netwerk naadloos kunnen samenwerken, waardoor een efficiënte levering van diensten met hoge datasnelheden, lage latentie en ondersteuning voor diverse toepassingen wordt gegarandeerd. Elke interface speelt een specifieke rol bij het mogelijk maken van de functionaliteiten en mogelijkheden van de 5G-architectuur.

Recent Updates

Related Posts