Routeringsprotocollen kunnen over het algemeen in drie typen worden onderverdeeld:
- Distance Vector Routing Protocollen: deze protocollen bepalen het beste pad naar een bestemmingsnetwerk op basis van de afstand of het aantal hops. Voorbeelden hiervan zijn Routing Information Protocol (RIP) en Interior Gateway Routing Protocol (IGRP).
- Link-State Routing Protocollen: deze protocollen bouwen een gedetailleerde kaart van de netwerktopologie op door informatie over netwerkverbindingen uit te wisselen. Op basis van deze topologiekaart berekenen ze het kortste pad naar een bestemming. Voorbeelden hiervan zijn Open Shortest Path First (OSPF) en Intermediate System to Intermediate System (IS-IS).
- Path Vector Routing Protocollen: Deze protocollen zijn vergelijkbaar met afstandsvectorprotocollen, maar houden ook rekening met aanvullende padinformatie. Ze worden gebruikt in grotere netwerken en verwerken routeringsupdates efficiënter. Border Gateway Protocol (BGP) is een opmerkelijk voorbeeld, dat voornamelijk wordt gebruikt bij internetroutering.
Routing kan grofweg in drie typen worden onderverdeeld:
- Statische routering: bij statische routering configureren netwerkbeheerders de routes in de routeringstabel handmatig. Het vereist minimale overhead en is geschikt voor kleine netwerken met voorspelbare verkeerspatronen.
- Dynamic Routing: Dynamische routeringsprotocollen werken routeringstabellen automatisch bij op basis van netwerkwijzigingen, zoals verbindingsfouten of nieuwe verbindingen. Dit maakt een meer adaptieve en responsieve netwerkroutering mogelijk. Voorbeelden hiervan zijn RIP, OSPF en BGP.
- Standaardroutering: Standaardroutering is een speciaal geval waarbij een router is geconfigureerd om alle pakketten voor bestemmingen die niet expliciet in de routeringstabel zijn vermeld, naar een specifieke router te sturen, bekend als de standaardgateway of gateway of last resort.
Een Layer 3-routeringsprotocol werkt op de netwerklaag (Laag 3) van het OSI-model. Het beheert de uitwisseling van routeringsinformatie en bepaalt de beste paden voor datapakketten om over onderling verbonden netwerken te reizen. Layer 3-routeringsprotocollen stellen routers in staat doorstuurbeslissingen te nemen op basis van netwerklaagadressen, zoals IP-adressen.
In een routeringstabel vindt u doorgaans drie soorten routes:
- Direct verbonden routes: deze routes worden automatisch gemaakt door routers voor netwerken die rechtstreeks op hun interfaces zijn aangesloten. Ze worden geïdentificeerd als netwerken die hetzelfde subnet delen als de interface van de router.
- Statische routes: deze routes worden handmatig geconfigureerd door netwerkbeheerders en specificeren de paden naar specifieke netwerkbestemmingen. Ze zijn handig voor het definiëren van vaste routes die niet veranderen tenzij ze expliciet worden gewijzigd.
- Dynamische routes: deze routes worden automatisch geleerd en bijgewerkt door dynamische routeringsprotocollen. Ze vertegenwoordigen paden naar externe netwerken die zijn geleerd van naburige routers en worden dynamisch onderhouden op basis van netwerkwijzigingen.