Het belangrijkste verschil tussen een switch en VLAN ligt in hun respectievelijke functionaliteiten binnen een netwerk. Een switch is een hardwareapparaat dat meerdere apparaten binnen een lokaal netwerk (LAN) met elkaar verbindt en datapakketten onderling doorstuurt op basis van hun MAC-adressen. Het werkt op de datalinklaag (laag 2) van het OSI-model en is essentieel voor het creëren en beheren van netwerksegmenten.
Een VLAN (Virtual Local Area Network) is daarentegen een logisch netwerk dat met behulp van netwerkswitches binnen een fysieke netwerkinfrastructuur wordt gecreëerd. Met VLAN’s kunnen netwerkbeheerders een enkel fysiek netwerk segmenteren in meerdere virtuele netwerken, elk met zijn eigen set apparaten en netwerkbeleid. VLAN’s bieden voordelen zoals verbeterde beveiliging, minder uitzendverkeer en beter netwerkbeheer door verkeer binnen gedefinieerde groepen te isoleren.
Ja, een VLAN vereist doorgaans een switch om effectief te kunnen functioneren. VLAN’s worden geïmplementeerd en beheerd op netwerkswitches die VLAN-mogelijkheden ondersteunen. Deze switches maken gebruik van VLAN-tagging om verkeer tussen verschillende VLAN’s te onderscheiden en te scheiden, zodat datapakketten alleen worden doorgestuurd naar apparaten binnen hetzelfde VLAN of naar externe netwerken zoals geconfigureerd door netwerkbeheerders.
VLAN’s worden voornamelijk gebruikt voor netwerksegmentatie en -beheer. Ze stellen netwerkbeheerders in staat een groot netwerk logisch op te delen in kleinere, beter beheersbare segmenten, elk met zijn eigen beveiligingsbeleid, uitzenddomeinen en toewijzing van bronnen. VLAN’s verbeteren de netwerkefficiëntie door het uitzendverkeer te verminderen en de algehele netwerkprestaties en beveiliging te verbeteren.
Switch VLAN-functionaliteit omvat het configureren van een switch om VLAN’s te ondersteunen en te beheren. Dit omvat het maken van VLAN’s, het toewijzen van poorten aan specifieke VLAN’s en het configureren van VLAN-tagging. Switches gebruiken VLAN-tagging (zoals IEEE 802.1Q-tagging) om datapakketten tussen verschillende VLAN’s te identificeren en te routeren op basis van VLAN-ID’s. Door VLAN’s op een switch te implementeren, kunnen netwerkbeheerders de netwerkverkeersstroom controleren, het bandbreedtegebruik optimaliseren en de netwerkbeveiliging verbeteren.
Om een VLAN op een switch te definiëren, hebben netwerkbeheerders doorgaans toegang tot de beheerinterface van de switch via een opdrachtregelinterface (CLI) of een grafische gebruikersinterface (GUI). Ze creëren VLAN’s door aan elk VLAN een unieke VLAN-ID toe te wijzen en het VLAN-lidmaatschap voor switchpoorten te configureren. Dit omvat het toewijzen van specifieke switchpoorten aan individuele VLAN’s, het configureren van VLAN-trunks voor communicatie tussen switches en het opzetten van VLAN-interfaces voor routering tussen VLAN’s als de switch laag 3-mogelijkheden ondersteunt. Configuratiestappen kunnen variëren afhankelijk van het switchmodel en de specifieke netwerkvereisten.