Ethernet-protocol verwijst naar de reeks regels en standaarden die de fysieke en datalinklagen van het Ethernet-netwerk beheersen. Het definieert hoe apparaten in een lokaal netwerk (LAN) met elkaar communiceren via Ethernet-frames. Dit omvat specificaties voor gegevenscodering, framing, adressering (MAC-adressen), botsingsdetectie en netwerktopologie.
De term ‘Ethernet’ verwijst doorgaans naar de volledige netwerktechnologie of het fysieke medium (zoals Ethernet-kabels) dat wordt gebruikt om apparaten in een LAN aan te sluiten. Aan de andere kant heeft “Ethernet-protocol” specifiek betrekking op de regels en procedures die de datacommunicatie binnen een Ethernet-netwerk regelen.
De datalinklaag van het Ethernet-protocol specificeert hoe gegevens worden geformatteerd voor verzending en ontvangst tussen apparaten in een LAN. Het omvat protocollen zoals Ethernet II (DIX), IEEE 802.3 (dat Ethernet standaardiseert) en andere die de framestructuur, foutcontrole en mediatoegangscontrole (MAC) definiëren.
Ethernet is in de eerste plaats een bekabelde netwerktechnologie die gebruikmaakt van fysieke kabels (zoals getwiste koperen kabels of glasvezelkabels) om gegevens tussen apparaten te verzenden. Het werkt volgens de principes van CSMA/CD (Carrier Sense Multiple Access with Collision Detection), waarbij apparaten op het netwerk luisteren voordat ze zenden en botsingen afhandelen als deze zich voordoen.
Ethernet zelf is noch TCP (Transmission Control Protocol) noch UDP (User Datagram Protocol). TCP en UDP zijn transportlaagprotocollen die werken boven de datalinklaag (waar Ethernet actief is). Ethernet-frames dragen gegevens over tussen apparaten op de datalinklaag, terwijl TCP en UDP de gegevensoverdracht, betrouwbaarheid en adressering beheren op de transportlaag in de TCP/IP-protocolsuite.