De subnetmaskeroptie in netwerken verwijst naar een configuratie-instelling die de grenzen (of subnet) van een netwerksegment definieert. Het is een 32-bits getal dat doorgaans wordt uitgedrukt in decimale notatie met punten (bijvoorbeeld 255.255.255.0) dat bij een IP-adres hoort. Het subnetmasker bepaalt welk deel van een IP-adres het netwerk identificeert en welk deel de host binnen dat netwerk identificeert. Door het subnetmasker op een IP-adres toe te passen, kunnen apparaten in het netwerk bepalen of een ander IP-adres zich binnen hetzelfde lokale netwerksegment bevindt of routering via een gateway vereist om het te bereiken.
Een subnetmaskerinstelling is een specifieke configuratie die wordt toegepast op apparaten of netwerkinterfaces om het subnet te definiëren waartoe ze behoren. Het wordt gebruikt in combinatie met IP-adressen om een groter IP-netwerk te verdelen in kleinere, beter beheersbare subnetwerken (subnetten). Het subnetmasker is essentieel voor apparaten om te bepalen of een IP-adres lokaal is voor hun subnet of moet worden doorgestuurd naar een ander netwerksegment. Een subnetmasker van 255.255.255.0 (of /24 in CIDR-notatie) geeft bijvoorbeeld aan dat de eerste drie octetten van een IP-adres worden gebruikt om het netwerk te identificeren, terwijl het laatste octet individuele hosts binnen dat netwerk identificeert.
Het subnetmasker en de standaardgateway dienen verschillende doeleinden in netwerken. Het subnetmasker definieert de grenzen van een lokaal netwerksegment door aan te geven welk deel van een IP-adres het netwerk identificeert en welk deel de host identificeert. Het wordt door apparaten gebruikt om te bepalen of een ander IP-adres tot hetzelfde subnet behoort of routering via een gateway vereist om het te bereiken. De standaardgateway is daarentegen een specifiek IP-adres dat wordt toegewezen aan apparaten en dat dient als de standaardroute voor verkeer dat is bestemd voor bestemmingen buiten hun lokale subnet. Terwijl het subnetmasker de interne netwerkgrenzen definieert, leidt de standaardgateway verkeer naar externe netwerken of bestemmingen buiten het lokale subnet.
IP-adressering, het getal 32 verwijst naar de grootte van het netwerkvoorvoegsel of subnetmasker dat op een IP-adres is toegepast. Concreet geeft een subnetmasker van 255.255.255.255 (of /32 in CIDR-notatie) aan dat het volledige 32-bits IP-adres wordt gebruikt om een enkele host in een netwerk te identificeren. Deze configuratie wordt doorgaans gebruikt in point-to-point-koppelingen of loopback-interfaces waarbij elk apparaat een uniek, individueel IP-adres binnen hetzelfde subnet nodig heeft. In wezen specificeert een /32-subnetmasker dat er geen subnetbits zijn en dat de gehele adresruimte is bedoeld voor het identificeren van een specifieke host binnen het netwerk, zonder enige extra onderverdeling voor netwerk- of broadcast-adressen.