Het SCTP-hartslagmechanisme (Stream Control Transmission Protocol) werkt doordat SCTP-eindpunten (hosts) periodiek hartslagberichten kunnen uitwisselen om de levendigheid en beschikbaarheid van elkaar te bevestigen. Deze hartslagberichten maken deel uit van de SCTP-onderhoudsprocedures voor associaties en helpen bij het detecteren of een peer-eindpunt onbereikbaar wordt vanwege netwerkstoringen of hoststoringen. Als een eindpunt binnen een bepaalde time-outperiode geen hartslagberichten meer ontvangt van zijn peer, beschouwt het de peer als onbereikbaar en kan het passende maatregelen nemen, zoals een poging om de associatie te herstellen of over te schakelen naar een alternatief pad als multihoming is ingeschakeld.
SCTP (Stream Control Transmission Protocol) werkt als een betrouwbaar, berichtgericht transportprotocol dat is ontworpen voor toepassingen die een betrouwbare en geordende bezorging van berichten vereisen. SCTP brengt associaties tot stand tussen eindpunten, waardoor ze gegevens in meerdere stromen binnen één verbinding kunnen uitwisselen. SCTP gebruikt een vierwegshandshake voor het instellen van de associatie, waarbij parameters zoals poortnummers, verificatietags en initiële volgnummers worden uitgewisseld. Zodra een associatie tot stand is gebracht, zorgt SCTP voor een betrouwbare bezorging van berichten door gebruik te maken van bevestigingen, hertransmissies en congestiecontrolemechanismen om de gegevensintegriteit en stroomcontrole te behouden.
SCTP-multihoming zorgt ervoor dat aan een eindpunt (host) meerdere IP-adressen kunnen worden gekoppeld, waardoor een grotere fouttolerantie en netwerkveerkracht mogelijk wordt. Bij SCTP werkt multihoming doordat een eindpunt tegelijkertijd associaties met meerdere IP-adressen kan onderhouden. Elke associatie kan een andere set IP-adressen gebruiken, waardoor redundantie en taakverdelingsmogelijkheden worden geboden. Als een IP-adres onbereikbaar wordt of mislukt, kan SCTP overschakelen naar een alternatief IP-adres dat aan hetzelfde eindpunt is gekoppeld zonder de lopende gegevensoverdracht te onderbreken. Deze flexibiliteit vergroot de betrouwbaarheid van SCTP in omgevingen waar netwerkconnectiviteit en beschikbaarheid van cruciaal belang zijn.
TSN (Transmission Sequence Number) in het SCTP-protocol is een 32-bits veld dat wordt gebruikt om gegevensbrokken die worden uitgewisseld tussen SCTP-eindpunten binnen een associatie op unieke wijze te identificeren en te ordenen. TSN’s worden opeenvolgend toegewezen door het verzendende eindpunt en worden gebruikt om dubbele gegevensfragmenten te detecteren, een geordende bezorging van berichten te garanderen en de stroomcontrole binnen de SCTP-associatie te beheren. Elk stuk gegevens dat via SCTP wordt verzonden, bevat een TSN, waardoor ontvangende eindpunten de oorspronkelijke berichtvolgorde kunnen reconstrueren en eventuele verloren of niet-opeenvolgende gegevensblokken kunnen detecteren. TSN’s spelen een cruciale rol bij het handhaven van de berichtintegriteit en betrouwbaarheid in het berichtgerichte communicatiemodel van SCTP.