Waar wordt het tracert-commando voor gebruikt?

De opdracht tracert (of traceroute) wordt gebruikt om de route te traceren die pakketten afleggen van een bronapparaat naar een opgegeven bestemming op een IP-netwerk. Het helpt netwerkbeheerders en gebruikers bij het identificeren van de pad- en transitvertragingen die pakketten ondervinden terwijl ze over onderling verbonden routers en netwerken reizen. Tracert bereikt dit door ICMP- (of UDP-)pakketten met stapsgewijs toenemende TTL-waarden (Time-To-Live) naar de bestemming te verzenden. Elke router langs het pad verlaagt de TTL van het pakket en stuurt een ICMP-tijdoverschrijdingsbericht terug als de TTL nul bereikt, waardoor tracert een hop-voor-hop-pad kan opbouwen van de reis die pakketten afleggen om de bestemming te bereiken.

Het primaire doel van de tracert-opdracht is het diagnosticeren van netwerkrouteringsproblemen, het visualiseren van het pad dat pakketten via internet of een lokaal netwerk volgen, en het identificeren van potentiële storingspunten of latentie. Door de volgorde van routers en de tijd die nodig is voor elke hop in milliseconden weer te geven, biedt tracert waardevolle inzichten in netwerktopologie, routeringsconfiguraties en de prestatiekenmerken van specifieke netwerksegmenten. Deze informatie helpt bij het oplossen van verbindingsproblemen, het optimaliseren van netwerkroutering en het verbeteren van de algehele netwerkprestaties.

Om de opdracht tracert te gebruiken, opent u een opdrachtprompt of terminalvenster en typt u tracert gevolgd door het IP-adres of de hostnaam van de bestemming die u wilt traceren. Als u bijvoorbeeld de route naar www.example.com wilt traceren, voert u het volgende in:

tracert www.voorbeeld.com

Als u deze opdracht uitvoert, wordt het tracert-proces gestart, dat ICMP- of UDP-pakketten met toenemende TTL-waarden naar de bestemming verzendt. De opdracht geeft vervolgens een lijst met routers (of hops) weer, samen met hun IP-adressen en round-trip times (RTT) voor elke hop, ter illustratie van het pad dat pakketten van uw apparaat naar de bestemming afleggen.

Het belangrijkste verschil tussen ping en tracert ligt in hun doeleinden en methodologieën. Ping verifieert of een doelapparaat bereikbaar en responsief is door ICMP-echoverzoeken te verzenden en ICMP-echoantwoorden te ontvangen. Het richt zich op het testen van connectiviteit en het meten van round-trip times (RTT) tussen de bron en de bestemming. Tracert traceert daarentegen de daadwerkelijke route die pakketten afleggen van de bron naar de bestemming, waardoor de volgorde van routers (hops) wordt onthuld waar pakketten doorheen gaan. Tracert wordt gebruikt voor het diagnosticeren van routeringsproblemen, het identificeren van netwerkcongestiepunten en het visualiseren van het pad dat pakketten over netwerken afleggen.

Bij het onderzoeken van een tracert-uitvoer zijn er verschillende belangrijke aspecten waarmee u rekening moet houden:

  1. Hop-by-hop pad: bekijk de lijst met routers of hops die door tracert wordt weergegeven om inzicht te krijgen in de tussenliggende knooppunten waar pakketten doorheen reizen.
  2. Round-trip times (RTT): Let op de latentiewaarden (in milliseconden) die voor elke hop worden gerapporteerd, omdat hogere RTT-waarden kunnen duiden op netwerkcongestie of vertragingen.
  3. Time-outs of fouten: zoek naar time-outs of ICMP-berichten die duiden op pakketverlies of mislukte communicatie met specifieke hops, wat kan wijzen op netwerkproblemen of routeringsproblemen.
  4. Consistentie: Vergelijk meerdere tracertresultaten in de loop van de tijd om eventuele wijzigingen in routeringspaden of latentiepatronen te identificeren, waardoor intermitterende netwerkproblemen of veranderingen in de netwerktopologie kunnen worden gediagnosticeerd.
  5. Omgekeerde DNS-lookup: Tracert kan reverse DNS-lookups uitvoeren om IP-adressen om te zetten in domeinnamen, waardoor extra context wordt geboden over de routers en netwerken die betrokken zijn bij de pakketreis.